Van Duolingo:
- Mijn buurt ligt op de route naar zijn huis. – My neighborhood is on the route to his house.
- Waar is de bioscoop? – Where is the movie theater?
- Ik zie de torens. – I see the towers.
- Nederland heeft een grens met België. – The Netherlands has a border with Belgium.
- Ik ga naar de bank op de hoek. – I go to the bank on the corner.